Saul nam het koningschap over Israël op zich en voerde oorlog tegen alle hem omringende vijanden:
tegen Moab, tegen de Ammonieten, tegen Edom, tegen de koningen van Soba en tegen de Filistijnen. Overal waar hij kwam, behaalde hij de overwinning. Hij werd steeds machtiger, versloeg de Amalekieten en bevrijdde zo Israël uit de greep van zijn plunderaars. De zonen van Saul waren Jonatan, Jiswi en Malkisua. Hij had ook twee dochters; de oudste heette Merab en de jongste Michal. Sauls vrouw was Achinoam, de dochter van Achimaäs. Zijn opperbevelhebber was zijn neef Abner, de zoon van Ner. Sauls vader Kis en Abners vader Ner waren allebei zonen van Abiël. Tijdens de hele regering van Saul werd er fel tegen de Filistijnen gestreden. Daarom keek hij steeds uit naar heldhaftige en moedige mannen en nam die in dienst.